Op zaterdagavond begon het te sneeuwen en zondagmiddag ging het nog steeds door. Inmiddels lag er al een pak van 15 centimeter, met hier en daar stuifduinen waarin ik tot de knieën wegzakte. Het moest er maar van komen.
De sneeuwhark
Ik trok mijn laarzen aan en zocht tevergeefs mijn sneeuwschuiver. Verdorie, bedacht ik mij ineens, dat ding heb ik weggedaan omdat Nederland opwarmde en we nooit meer sneeuw zouden krijgen. Dan moest het maar met de plastic bladhark gebeuren.
Gelukkig was de sneeuw los en het lukte wonderwel. Ik kon ermee scheppen, schuiven en harken en begon er zowaar plezier in te krijgen. Er borrelde een zekere voldaanheid in mij op vanwege het feit dat ik de geschiedenis in zou gaan als de uitvinder van de sneeuwhark. Met elan en plezier werkte ik vanuit de achtertuin via de zijkant van het huis naar de voortuin.
Twee jongens met een joint
Ik was daar nog maar net bezig, toen twee opgeschoten jongens, de handen in de zakken en een capuchon op, tegen de kou, voor mijn witte tuintje stonden te kijken hoe ik in de weer was. De grootste zei: “Lekker aan het sneeuw harken meneer?”
“Ja, moeten jullie dat thuis niet doen van je ouders.”
“Nee, mijn vader is er net zo handig in als u. Alleen gebruikt hij een sneeuwschuiver.” De oudste was duidelijk de prater van de twee.
“Dan weet ie vast niet, dat het zo makkelijk gaat met een bladhark.”
De jongen bleek verder weinig interesse te hebben in mijn innovatie en kwam ter zake: “We gaan een joint roken. Wilt u hem eens zien?”
“Nou, nee, ik weet wel hoe een joint eruitziet, hoor.”
“Heeft u er weleens een gerookt, dan?”
“Nee, wel geroken.”
Dankbaar pakte de jongen pakte het voltooid deelwoord van roken aan: “Normaal rook ik ze altijd in huis, maar mijn ouders hebben visite en dan staat dat zo raar, hè.”
“Tja… Rook je veel? Want ze zijn verslavend, hè?”
“Ach, valt wel mee. Iedere dag een paar. Zeker in coronatijd. Ik verveel me rot.”
Blijkbaar was hij nogal trots op zijn joint: “Wilt u hem echt niet zien, meneer?”
“Ach jongen, mij imponeer je er niet mee hoor.”
Een man van de wereld
Ik vertelde ze dat ik een paar dagen eerder een uitzending van Reizen Waes had gezien, waarin Tom Waes een bezoek bracht aan een museumpje, dat de grootste sigaar van de wereld herbergde. Op een foto was te zien hoe het gevaarte van ruim 300 kilo destijds door zo’n man of acht, alsof het munitie voor een B-52 bommenwerper betrof, naar zijn laatste rustplaats werd gedragen. Ik vulde mijn verhaal aan met: “Kijk, als je zoiets een keer hebt gezien, dan verschiet je niet van een jointje” Ik leek warempel wel een man van de wereld.
Maar de eigenlijke reden voor mijn weigering was, dat de overburen voor het raam aan tafel zaten. En als nieuwe buurtbewoner moet je natuurlijk je goede naam niet te grabbel gooien, door met de joint van een paar snaken in je handen voor hun ruit te gaan staan delibereren.
Maar goed, ondanks mijn weigering, bleef de jongen in de ban van zijn joint: “Ik heb hem gebouwd met wiet én hasj.”
“Oh. Interessant. Is dat niet een pot nat, dan?”
Een masterclass
De jongen gaf mij een korte, enthousiaste masterclass over de verschillen die blijkbaar tussen de stemmingen high en stoned bestaan. Hij vertelde ook dat zijn zelfbouwrokertje een naam had: “snake in the grass”. Het ding bestond namelijk uit een laag wiet (grass) en een reep hasj (snake). Tijdens zijn betoog raakte de knaap zo in vuur vlam voor zijn genotsmiddel, dat ik op een bepaald moment zelfs vreesde voor zelfontbranding van zijn rokertje.
“Ja,” zo oreerde hij door “en ik bouw mijn joints van goed spul, meneer! Heeft u echt nooit een jointje gerookt?” Misschien had hij gezien dat het wegharken van sneeuwduinen in een ijzige oostenwind toch wel wat veel was voor een 65-plusser en dacht hij, dat ik misschien wel te porren zou zijn voor een hijsje.
“Nee, echt niet.”
“Nee?!” Ongelovig keken de jongens elkaar aan. Hoe is het mogelijk dat iemand zoveel genot links kon laten liggen?
De vriend van het orakel, werd onderhand wat ongeduldig. Het was me al opgevallen, dat hij tijdens het college van zijn maat steeds vaker van standbeen wisselde. Waarschijnlijk had het gloedvolle betoog zijn rooklust aangewakkerd en vond hij het nu echt de hoogste tijd. Hij stootte zijn kameraad aan en deed een paar stappen in de goede richting, waarna de spraakwaterval blijkbaar bedacht dat er belangrijke zaken waren af te handelen en mij groetend, glibberde hij zijn joint en zijn vriend achterna.
Snake in the gras
In gedachten keek ik de knapen na: “snake in the grass”… Hmm, hoe toepasselijk! Want het roken van joints is nou niet bepaald onschuldig. Ik had die week een artikel gelezen, waarin melding werd gemaakt van het groeiende aantal blowende jongeren dat in de verslavingszorg belandt. Er blijkt een verband te bestaan met de coronacrisis, waardoor jongeren zich vervelen en down voelen. Zo bezien is zo’n slang in het gras eigenlijk meer een addertje onder het gras. Een addertje met vergiftigende gevolgen.
Net als zijn voorvader, de slang in het paradijs, die toen al samenzweerderig fluisterde dat hij “goed nieuws” had. Nieuws over een mensenleven dat veel mooier kon zijn, dan het leven dat God geeft. Het resultaat is bekend: de mens werd de vijand van God en een slaaf van de zonde. En dat verslavende zondeprobleem wordt sinds Adam en Eva van generatie op generatie doorgegeven.
De overwinning is definitief!
Hoe anders dan de gladde slang is de Here Jezus! Hij biedt ons genadig verlossing van zonde aan.
Dankzij Hem hoeft de slang in niemands leven het laatste woord te hebben. Want Jezus heeft hem aan het kruis verslagen. In dit leven sluipt de slang weliswaar nog rond om levens te beschadigen, maar na dit leven zullen degenen die zich hebben laten vinden door de Here Jezus zien, dat de overwinning aan het kruis op Golgotha volkomen en definitief was!
Henk van Blijderveen